Misschien lees je de titel, en denk je: ‘helemaal fout, het moet ‘beren op je weg zien’ zijn!’ Die uitspraak zou betekenen dat je negatief de toekomst in kijkt en overal – ver van tevoren – al problemen ziet aankomen… En ja, dat van die beren op je weg zien past ook wel bij mij, maar daar doel ik nu niet op...
Foto: Lisanne Mudde- Fotografie en Ontwerp
Met ‘bergen op je weg’ bedoel ik dat er soms moeilijkheden in het leven zijn: strijd, pijn, verdriet, angst en dat soort dingen. Als je dit tegenkomt op je weg, kost het uitwandellen ervan meer moeite. Ik moet eerlijk bekennen dat ik die bergen op mijn weg nog wel eens ontwijk: De moeilijke momenten schuif ik nog wel eens voor me uit. Ik heb dan excusses als: ‘nu even niet’, ‘ik heb er nu geen zin in’ of ‘ik ben er nog niet klaar voor’.
“En toch mag ik bergen op mijn weg leren beklimmen en gaan zien als een zegen.”
En toch mag ik bergen op mijn weg leren beklimmen en gaan zien als een zegen. Door die bergen kan ik dichter bij God leren leven: Hij is het die hulp geeft in moeilijke tijden. Jezus zegt het zelf: “Kom tot Mij, allen die vermoeid en belast zijn, en Ik zal je rust geven.” (Mat 11:28)
Een tweede reden waarom bergen op mijn weg een zegen kunnen zijn is omdat het mijn sociale netwerk sterker maakt: als je je kwetsbaarheid durft te delen met een vriend/ vriendin (je strijd, pijn, angst en verdriet) zal je een hechtere relatie krijgen. Je gaat elkaar steunen, troosten en ‘gewoon’ voor elkaar klaarstaan.
Een laatste reden die ik wil noemen is dat ik zelf sterker word: door het lijden zal ik meer kunnen genieten van de mooie momenten, en ik zal mezelf elke keer beter kunnen managen: ik krijg conditie. Ik kan elke keer meer aan….
“Ik geloof dat God bergen van onze weg af kan verzetten als wij daarom vragen. Ik geloof dat Hij wonderen kan doen. Ik geloof dat Hij mijn leven kan veranderen.”
Bergen ván je weg
Toen dit onderwerp zich tijdens de afgelopen weken in mijn hoofd ontwikkelde om er wat over te schrijven, moest ik ook aan het vers 1 Korinthe 13: 2 denken: “Al zou ik de gaven van de profetie hebben en alle geheimenissen weten en alle kennis bezitten, en al zou ik al het geloof hebben zodat ik bergen zou verzetten, maar ik had de liefde niet, dan was ik niets.” Dit vers staat in de context van een poëtisch stuk over de liefde, de ‘agapē’ liefde: de alles gevende liefde.
‘Al zou ik al het geloof hebben, zodat ik bergen zou verzetten…’ Met dit kleine zinnetje wordt gedoeld op de gave van het geloof (in hoofdstuk 12:9 al eerder genoemd), het geloof dat wonderen van God verwacht en ontvangt… Om dit te geloven hoef ik niet heel evangelisch of pinksterachtig te zijn. Ook hoef ik me niet volledig te focussen op gaven die ik wel of niet zou hebben.
Ik weet één ding wel, en dat is dat ik niet alle bergen die er in mijn leven aan lijken te komen, hoef te beklimmen. Ik geloof dat God bergen van onze weg af kan verzetten als wij daarom vragen. Ik geloof dat Hij wonderen kan doen. Ik geloof dat Hij mijn leven kan veranderen.